Deze toespraak van staatssecretaris Bussemaker is van eind maart, maar desalniettemin helemaal in mijn straatje.
"Goed ouderenbeleid is integraal beleid, beleid waarin verbindingen worden gelegd tussen de zorg aan mensen, hun welzijn en de mogelijkheid tot participeren. Volgens staatssecretaris Bussemaker moeten we daarbij naar iedereen persoonlijk kijken, naar de mogelijkheden die iedereen heeft."
Dames en heren,
Twee weken geleden stond het nog in de krant: ‘Om de 65-plusser hangt een geur van incontinentieluiers en hulpbehoevendheid. Van eenzaamheid, ongeluk en chagrijn.’ In die paar woorden vatte De Volkskrant de resultaten van een enquête samen die onder 751 mensen was gehouden. Het was een representatief onderzoek, en je mag dus zeggen dat de meeste Nederlanders zo over ouderen – en dat ben je voor velen al als je amper de 60 bent gepasseerd - denken.
Die mening van De Nederlander sluit precies aan bij wat de bioloog Midas Dekkers –inmiddels ook al over de 60 - in zijn boek De vergankelijkheid schrijft. Dekkers constateert dat ‘je verstandelijk vermogen wordt geacht op je vijfenzestigste af te nemen.’ En hij voegt er aan toe: ‘Oude mensen leven in een wereld waarvan ze geen deel uitmaken.’
Inmiddels zijn we sinds de Volkskrant-enquête twee weken en een boekenweek van tien dagen verder en hebben we ook heel wat andere gedachten over het ouder worden kunnen lezen. Ik beperk me tot het Boekenweekessay van Renate Dorrestein. In Laat me niet alleen schrijft ze: ‘Betekende het bereiken van een zekere leeftijd vroeger het begin van een leven als een kamerplant, nu vangt op dat moment voor velen een soort tweede jeugd aan.’ Dorrestein, 2 maanden geleden 54 geworden, voegt er nog aan toe: ‘Als je seniorentijdschriften zoals Plus en Midi moet geloven, is er in geen velden of wegen meer een senior te vinden die zomaar voor zichzelf uit lanterfant.’
Uit deze korte citaatjes – en ik kan er nog tientallen aan toevoegen – en uit de enquête blijkt duidelijk dat we ouderen over een kam scheren en dat we ons daarbij graag bedienen van karikaturen. Aan de ene kant de oudere die op zijn kamertje wegkwijnt en de samenleving alleen maar geld kost en aan de andere kant de oudere die er op los leeft en zich in een tweede jeugd waant. Beide karikaturen zijn strijdig met de werkelijkheid én met de menselijke waardigheid. Maar ze zijn wel hardnekkig, zoals uit de Volkskrant- enquête blijkt.
Ik hoop dat wij vanavond een ander beeld schetsen van de oudere. Geen negatieve karikaturen, maar een positief beeld. Zonder dat we aan de kwetsbaarheid van het leven of leeftijd voorbij gaan. Een eerlijk beeld, want als je echt ouder wordt is natuurlijk niet alles zonneschijn.
Dat begint er mee dat we ouderen niet moeten aanspreken vanuit een paternalistisch of financieel perspectief, maar vanuit het perspectief van maatschappelijke participatie, wederkerigheid en burgerschap. We moeten dus - aan de ene kant - de karikatuur van de zielige, buiten de maatschappij levende ouderen ontmaskeren. En aan de andere kant, moeten we het beeld van de luchtbedouderen, de oudere die de hele dag aan de Middellandse zee vertoeft, bijstellen.
Een onlangs verschenen TNS Nipo onderzoek, waaruit blijkt dat de meeste werknemers na hun pensioen vooral willen reizen, lijkt hier haaks op te staan. Maar dan zijn we weer op zoek naar de karikatuur en kijken we niet naar de andere uitkomsten van dit onderzoek. Want daaruit blijkt dat mensen na hun pensioen ook op zoek zijn naar persoonlijke bevrediging dichtbij, zoals hobby’s, het doorbrengen van tijd met familie, vrijwilligerswerk en het uitvoeren van zorgtaken, bijvoorbeeld oppasopa of -oma.
Dat totale beeld – aan de ene kant veel reizen en aan de andere kant je inzetten voor de samenleving – benadert veel realistischer hoe oudere mensen willen leven dan de karikaturale beelden die ik net noemde. Het probleem is alleen dat er nog een discrepantie zit tussen wat mensen willen en wat ze daadwerkelijk gaan doen. Uit het TNS Nipo onderzoek blijkt dat 81% van alle Nederlanders niet alleen wil dromen over de toekomst, maar het ook wil realiseren. Desondanks schat slechts een kleine meerderheid, 58%, in dat het daadwerkelijk zover gaat komen in de toekomst. Ik denk dat het belangrijk is beleid daarop af te stemmen.
In plaats van te kijken naar wat ouderen niet meer kunnen, moet juist gekeken worden naar wat ze nog wel kunnen. Dat is voor de samenleving van belang, maar dat is nóg belangrijker voor de oudere zélf. Want het kan voor niemand een uitdagend perspectief zijn om te weten dat je vanaf je 65 met pensioen gaat en dan niks meer hoeft. Dat niemand meer op je zit te wachten, dat je verdwijnt naar de marge van de samenleving.
Uit psychologisch onderzoek is gebleken dat mensen pas echt gelukkig zijn als ze gewaardeerd worden door anderen, als ze iets presteren waar ze met voldoening op kunnen terugkijken. Als ze aan hun dagelijks leven zin kunnen geven. En dat is natuurlijk niet aan leeftijd gebonden. Ook ouderen willen hun leven inhoud geven en zijn daar ook zeer goed toe in staat. Ze beschikken over een schat aan ervaring, informatie, kennis, noem maar op. Bovendien zijn ze lichamelijk vaak ook nog in topconditie. Til Gardeniers, die u zojuist zag, is daar een goed voorbeeld van. Hetzelfde geldt voor Hanny van Leeuwen en Hedy d’Ancona. Oudere vrouwen met veel passie en energie.
Vanuit dit perspectief gezien, kan ook wat van de ouder zelf worden verwacht. Actief en zelfbewust oud(er) worden is een opdracht voor elke individuele burger. Iedereen moet zich naar zijn mogelijkheden voorbereiden op zijn eigen toekomst. Het is toch eigenlijk raar dat we het heel normaal vinden dat mensen op relatief jonge leeftijd zich al druk maken over hun financiële situatie ná hun pensionering, maar niet nadenken over hun sociale leven.
Ik vind dan ook dat ouderenbeleid dat zich uitsluitend richt op ouderen ‘te laat beleid’ is. Goed ouderenbeleid begint bij jongeren. Daarmee wil ik niet alleen zeggen dat ouderenbeleid moet gaan om een evenwichtige verdeling van lasten tussen en binnen generaties en dat het gaat om solidariteit tussen arm en rijk, tussen ziek en gezond. Goed ouderenbeleid moet er ook op gericht zijn dat mensen zich al op jonge leeftijd bewust zijn dat ze ouder worden en dat het leven boven de 65 niet ophoudt. En dat we daarom niet alleen in een goede financiële gezondheid moeten investeren, maar ook in een goede fysieke en geestelijke gezondheid. Anders gezegd: Een slimme man of meid van 40 is op zijn of haar toekomst voorbereid.
Is het eigenlijk niet raar dat we kinderen jarenlang naar school laten gaan en als ze werknemers zijn stimuleren om zich bij te scholen, terwijl we ons helemaal niet voorbereiden op wat ons na het pensioen te wachten staat? Toekomstig ouderenbeleid kan daarom misschien beter generatiebeleid of levensloopbeleid worden genoemd.
Waar het, samengevat, om gaat, is dat ouderenbeleid er op gericht moet zijn ouderen te stimuleren deel te blijven nemen aan de samenleving én dat de samenleving anders leert te kijken naar ouderen. Ouderdom niet zien als een last, maar als een lust. Dat betekent ook dat het oude ‘ontziebeleid’ - meer vrije uren, minder belasting van ouderen, gratis openbaar vervoer – eigenlijk moet omslaan in een beleid gericht op het versterken van de productieve en betrokken ouderen.
Wat betekent dit nu in de praktijk?
Ik noemde zojuist al het benutten van de positieve kracht van ouderen. Dat kan op verschillende manieren. Bijvoorbeeld door deeltijd pensioen. Maar het kan ook door mantelzorg en vrijwilligersbeleid aantrekkelijker te maken. Door te zorgen voor goede ondersteuning van mantelzorgers. De WMO moet daar aan bijdragen. Als gevolg van deze wet zijn bijvoorbeeld verschillende gemeenten, zoals de gemeente Breda, gestart met een steunpunt voor mantelzorgers. Vrijwilligers kunnen bij het steunpunt terecht voor allerlei hulpvragen. Ook is het mogelijk om via het steunpunt een beroep te doen op een vrijwilliger die ondersteuning biedt en soms de mantelzorger vervangt.
Duidelijk moet in ieder geval voor iedereen zijn dat veel ouderen de samenleving erg veel te bieden hebben en dat moeten we ons niet laten ontglippen. Dit sluit ook aan bij het onderscheid dat er steeds meer valt te maken tussen de 3e en de 4e levensfase. Uit cijfers blijkt dat ouderen vooral na hun 75ste of 80ste pas gebreken krijgen waardoor ze structurele ondersteuning nodig hebben. Maar in hun derde levensfase, grofweg tussen de 60 en 80 jaar, zijn veel ouderen nauwelijks nog hulpbehoevend en dus goed instaat een bijdrage te leveren aan de samenleving. Gegevens van het Longitudinal Aging Study Amsterdam laten zien dat van de 75-jarige mannen ongeveer nog 90% goed fysiek en 89% goed cognitief functioneert. Tien jaar later geldt dat nog maar voor respectievelijk 63% en 70%, waarbij we moeten bedenken dat door overlijden of andere uitval uit het onderzoek deze schattingen een te positief beeld geven.
Hiermee wil ik niet voorbij gaan aan de verplichtingen die we hebben tegenover kwetsbare ouderen, ouderen met een slechte gezondheid of dementie- zij hebben recht op zorg. Daar wil ik het vanavond ook met u over hebben. Voor de mensen die de nadelige gevolgen van het ouder worden ondervinden moet de zorg goed georganiseerd zijn en op de persoon zijn toegesneden. Dat betekent in mijn visie niet dat we ze moeten wegstoppen in onpersoonlijke tehuizen aan de randen van onze samenleving. Ook zij moeten midden in de samenleving kunnen blijven leven.
Om die reden heb ik ook samen met minister Vogelaar van WWI het actieplan opgesteld: “Beter (t)huis in de buurt. Samenwerken aan wonen, welzijn en zorg”. Het gaat erom dat mensen in staat worden gesteld zo lang mogelijk zelfstandig te wonen in de eigen buurt en kunnen blijven deelnemen aan het sociale leven. Gelukkig komen er in woonwijken steeds meer kleinschalige wooneenheden voor zowel gezonde als hulpbehoevende ouderen.
Overigens kunnen ook ouderen met gebreken zich nog inzetten voor de samenleving. Niet de ziekte of de aandoening moet het uitgangspunt zijn in het leven van ouderen, maar wat mensen nog wel kunnen. Je bent namelijk niet je ziekte, je hebt een ziekte. Initiatieven zoals van Humanitas verdienen dan ook ondersteuning, vind ik. Humanitas heeft bedacht dat oudere mensen, die door lichamelijke beperkingen aan huis gebonden zijn, heel goed kunnen ´chatten´ met mensen die maatschappelijk in de knel zitten, of geïsoleerd zijn, of willen afkomen van een verslaving. De mogelijkheden van mensen in plaats de beperkingen staan hier centraal.
Een ander voorbeeld van hoe het volgens mij zou moeten is het woonzorgcentrum Laurens De Schutse in te Rotterdam. Hier is op een simpele manier een ontmoetingsplein gecreëerd met een grote verscheidenheid aan voorzieningen zoals een winkel, restaurant, internetcorner, bibliotheek en fitnesscentrum. Daarvan kunnen zowel de bewoners van “Laurens De Schutse” als ouderen uit de wijk gebruik maken. Hierdoor ontstaat een grote mate van interactie en betrokkenheid op elkaar, die ertoe leidt dat ouderen een veilige ontmoetingsplek hebben en als vrijwilliger zin geven aan hun leven. Vrijwilligers tussen de 60 en 80 zorgen voor ouderen van 80 jaar en ouder!
Hiermee kom ik aan de kern van het ouderenbeleid dat ik voorsta. Ouderen in hun derde levensfase moeten zoveel mogelijk gestimuleerd worden deel te blijven nemen aan de samenleving en voor zichzelf te zorgen. Ouderen die kwetsbaar zijn en de vervelende aspecten van het ouder worden wél ervaren, moeten kunnen rekenen op goede, op de persoon gerichte zorg. En ik vind het een goede ontwikkeling als de vitale oudere de kwetsbare oudere daarbij ondersteunt.
Dames en heren, ik sluit af.
Ik wil graag het woord aan de andere sprekers en aan u geven. Wat ik u alvast heb willen meegeven is dat we ons in de discussie over ouder worden niet moeten beperken tot karikaturale beelden. Om de simpele reden dat we daar ver weg de meeste ouderen geen recht mee doen. De meeste ouderen van nu en van de toekomst zijn mensen die met hun beide benen in de samenleving willen blijven staan. Ze willen niet als afgedankt en versleten worden behandeld en er niet meer toe doen. Ouderen willen natuurlijk – als het kan – leuke dingen doen. Maar ze willen ook – en daarop mogen we ze ook aanspreken – hun ervaringen en kennis gebruiken voor de samenleving. Bovendien mogen ze solidair zijn met de ouderen die het minder getroffen hebben en hulpbehoevend.
Centraal staat daarbij dat een goed ouderenbeleid een integraal beleid is; een beleid waarin verbindingen worden gelegd tussen de zorg aan mensen, hun welzijn en de mogelijkheid tot participeren. En daarbij moeten we naar iedereen persoonlijk kijken, naar de mogelijkheden die iedereen heeft. Nogmaals: de oudere bestaat niet. Het is mij heel wat waard als we niet generaliserend over ouderen praten en proberen van hun deskundigheid gebruik te maken.